woensdag 19 juli 2017

Kippetariër, en je zegt niet: ik ben aan het afvallen

Vroeger, heel vroeger was ik vleeseter. Niet dat ik alleen vlees at, maar ik at het wel elke dag. Later, maar nog steeds vroeger, ging ik, zoals ik dat zelf noemde, diervriendelijk eten. Tegenwoordig noemen ze dat een flexitariër. Een mooi woord, beter dan afentoerieërs, wat ik laatst hoorde, maar echt niet bekt. Ik lette op hoe het beest had geleefd en at niet meer dan drie keer in de week vlees. Dat scheelt toch wel een koe per jaar of zo. Ik werd mij steeds meer bewust van de manier waarop wij dieren gebruiken en dat voelde, hoe natuurlijk ook, niet lekker. Het ergste waren de kippen kwam ik achter en die at ik dan ook niet meer. Ook geen eieren of kippensoep, kortom ik werd kippetariër. Vanzelfsprekend zaten daar de haantjes, kalkoenen en dergelijk pluimvee ook bij en al snel gold dat ook voor de eenden en struisvogels, gevolgd door kwartels, boomklevers, duiven en ander zogenaamd wild pluimvee. Ik nam een dapper besluit en nam mij voor, niets meer te eten wat veren heeft. Ik zocht naar een groepsnaam, maar kon nergens opkomen. Vogeltariër vond ik niks en verentariër ook niet. Loopt gewoon niet lekker. Hoewel het verwarrend was voor mijn omgeving en de lading niet dekt, hield ik het voorlopig maar even op kippetariër. Een goede naam voor de groep waar ik deel van uitmaak, is gewoon noodzakelijk, omdat het altijd, maar dan ook altijd onderwerp van gesprek wordt als ik aan tafel ga en mijn (zelf opgelegde) beperkingen uitleg. Heel soms vindt iemand mij een watje omdat ik denk aan die zielige diertjes, maar meestal gaat het gesprek erover, waarom ik wel dit en dat en niet dit en doe of eet. Ik heb wel afgeleerd om in de verdediging te schieten, maar ik krijg het ook niet voor elkaar het onderwerp voorbij te laten gaan. Dus we hebben het erover en ik maar uitleggen, uitleggen. En altijd maar weer komen je tafelgenoten tot de conclusie dat je niet consequent bent. Zelf zijn ze dat namelijk wel. Zo van : "ik eet alles, als ik het maar lekker vindt". En ja, dat is wel consequent. Ik dus niet en ik loop daar dan ook regelmatig tegen mijzelf aan. Vooral 's avonds in bed denk ik er aan. Ik heb tegenwoordig het merkwaardige verschijnsel dat mijn ogen dichtvallen bij het lezen in bed, maar zodra ik het licht uitdoe: ogen wijd open. Ik lees dan nog wat en probeer het nog eens. En nog eens. Totdat mijn vrouw zegt op te houden met dat knipperlicht. Dan doe ik dat braaf en probeer in slaap te vallen. Dit duurt doorgaans een uur en dat uur gebruik ik dan om te denken. Vaak is het piekeren, maar het leidt soms wel eens tot iets. Zoals de nacht dat ik besloot vegetariër te worden. Eerlijk gezegd het meest voor mijn omgeving, hoewel ik ook wel de voordelen zag, maar dat kwam pas later. Eindelijk hoorde ik tot een grote groep mensen met duidelijke grenzen. Iedereen snapt dat toch? Vegetariër. Allang niet meer dat geitenwollensokkenimago en goed vertegenwoordigd en geaccepteerd in de maatschappij. Bovendien goed omlijnd, geen inconsequenties en vooral geen lastige gesprekken meer. Geweldig. Dat had ik mij die nachten allemaal zo bedacht. Ik was er behoorlijk vrolijk van en dat duurde een week. Toen ging ik uit eten met een collega.

Lang tuurde ik op de kaart. Dat was onzin, want er stond maar één vegetarisch gerecht op, maar ik wilde mijn collega eerst laten kiezen en dan opvallend een vegetarisch menu kiezen. dan weet hij waar ik voor sta! De ober kwam. Wij bestelden en de ober schreef. Vanuit mijn ooghoek zag ik een wenkbrauw iets omhoog gaan. 'Een champignonmenu?'  zag ik hem denken. De vorige keer had ik een tournedos, waar ik nauwelijks overheen kon kijken. Gezellig babbelden wij over het weer, het werk en de vakantie. Mijn maaltijd zag er best goed uit. Groot bord, leuk opgemaakt met allerlei kleurtjes. Onopvallend keek mijn collega er naar. Ik snapte niet waarom hij er niets over zei. Uit mezelf er over beginnen doe ik niet. Dat is raar. Dit is echt zo'n situatie waarin de ander een vraag stelt en jij dan al antwoordend kunt vertellen. Je zegt niet : ik ben vegetariër. Net als je niet zegt: ik ben aan het afvallen. dat zeg je pas als iemand "iets"aan je ziet en er wat van zegt. Ik werkte een deel van het voedsel naar binnen, maar dat viel niet mee. Het zag er gezellig uit en het smaakte niet vies, maar het was een beetje taai. De champignons waren gemaakt van gummiballen en verder was het bord voorzien van gehakte fietsband, fijngesneden schoenzolen en restanten van de asfaltfabriek. Het sausje was niet taai. Mijn spanning steeg. Ik moest mijn verhaal testen. Het kwam pas bij het nagerecht en het kwam hard aan. Mijn collega respecteerde mijn standpunt, zei hij, maar....  waarom draag ik dan wel leren zolen en eet ik wel eieren en mijn kat wel blikvlees geef en mijn shampoo op dieren getest en ga zo maar door. Het was niet meer zo gezellig de rest van ons samenzijn en verslagen kwam ik thuis.

Het was hoog tijd om een nieuw plan te bedenken en dat deed ik wederom na de nachtelijke knipperlichtsessies . Moest ik terug naar parttime vegetariër? Of naar vissetariër,  wel vlees maar geen vis. Of gewoon weer alles eten. Het gaat mij toch te ver dat ik vanwege gebrek aan argumenten mijn principes moet aanpassen.   Na een week wist ik het. Ik had het helemaal uitgezocht en ik was er van overtuigd dat het goed was. Veganist. Goed voor het milieu, tegen het voedseltekort op de wereld, voor mijn gezondheid en tegen het dierenleed. Een wondermiddel dus. Doen! riep ik tegen mijzelf. Kan niet meer fout gaan. Geen dieren meer nodig voor en in mijn leven. Het ging aardig. vervelend was dat ik mijn kat moest loslaten in het bos. Terug naar de natuur, want een veganist heeft geen huisdieren. Het groene boekje voor veganisten zegt nog veel meer. Vooral wat niet mag. En dat is nogal wat. Het meeste gaat goed. Sommige dingen niet. Lastig is de groene stroom, die wordt opgewekt met een getijdencentrale in zee en daar hebben de vissen en vogels dus last van. En dus mag ik geen groene stroom. Nog lastiger is dat je niet meer ziek mag worden. Medicijnen zijn vrijwel zonder uitzondering op dieren getest. Waar ik helemaal van in de war raakte was melk. Melk komt van koeien en is dus verboden. Maar borstvoeding dan? Voor de baby, wel handig, maar is dat nou dierlijk of niet. En dan? Ik vraag het wel eens na aan een ethicus. Intussen beheerst het mijn leven wel erg. Ik loop door de wei om schapenvacht te verzamelen. Scheren mag niet, maar als het er vanzelf af valt mag het namelijk wel. Heb ik tenminste straks een trui. Maar ik doe mijn principes geen geweld aan. De dieren zijn erg blij met mij. Denk ik. Dapper worstel ik de eerste maand door met ups en vooral downs. Uiteindelijk blijft er wel een goed gevoel over. Ben een echte dierenredder geworden, een weldoener. Niemand heeft nog opmerkingen kunnen bedenken dat ik het één wel doe en ander niet. Ik ben consequent en duidelijk en daarmee heel tevreden. De tweede maand knaagt het aan alle kanten. Het is net als bij stoppen met roken. De eerste tijd speelt iedereen de lofzang over je en daar haal je een deel van je voldoening uit. Na een maand vindt iedereen het gewoon en dan begin je nog meer te lijden onder je gemis. Maar ik heb een sterk karakter en houdt het vol. Dat was ook zo, totdat mijn wijsneuzerige, gebrilde, pukkelige buurjongetje Jorijn bij mij langs kwam met een artikel dat hij van internet had geplukt. Jorijn is 13 jaar, bijdehand, eigenwijs, weet altijd alles beter en heeft altijd gelijk. Het meest ergerlijke is dat dat laatste nog waar is ook. Later las ik het artikel. Met een groeiend gevoel van rottigheid zag ik wat ik allemaal nog steeds verkeerd deed. Wil ik het allemaal goed doen, moet ik katten redden uit het asiel, geen rubber meer gebruiken want daar zitten dierlijke grondstoffen in, geen plantaardige margarine meer eten want daar mogen (wettelijk) dierlijke grondstoffen in en geen groenten meer eten die met pesticiden zijn behandeld. Maar zonder kan ook niet, want dan zou je kleine insecten kunnen opeten. Ongedierten zijn ook levende wezens.  

Ik had het helemaal gehad. Ik rende naar een restaurant, bestelde de grootste biefstuk die ze hadden en vroeg of de kok asjeblieft alle champignons uit de keuken wilde weggooien, op mijn kosten. Heerlijk was het. Terwijl ik nu verzadigd wacht op een zo dierlijk mogelijk nagerecht, schrijf ik dit stukje. Je doet het toch nooit goed…


© Ghans Dorrebrein

maandag 17 juli 2017

Pleisters

    







Ik ben gestopt met roken. Ja, dat is wel een prestatie moet ik zeggen. Ik rook al 30 jaar en eigenlijk ben ik al opgegeven, qua longen en hart en bloedvaten dan, maar toch denk ik mijn leven nog iets te rekken en daarom ben ik verleden jaar gestart met stoppen. Eerst gewoon stoppen. Pakje demonstratief weggegooid, en stoer een pakje kauwgom gekocht, gewone kauwgom. En dat voelde goed. Mijn vrouw fronste maar zei niets. Ik heb het drie uur volgehouden en toen heb ik mijn pakje sigaretten uit de vuilnisbak gevist en de kauwgom er in gemikt. Dat ging dus niet. Ik bestelde online een doos Champix van honderd euro en toen dat niet lukte een doos Zyban die nog duurder was. Dat werkte allebei niet lang en binnen de kortste keren rookte ik weer meer dan ooit. Maar ik ben nogal vastberaden en een doorzetter, dus ik ging naar een rooktherapeut. Na een paar consulten en 500 euro verder, had ik drie weken niet gerookt. Tot dat feestje van mijn vriend dat een beetje laat werd en waar een beetje gedronken werd. De volgende dag lag ik naast de bank en kwam erachter dat ik weer rookte. Ik had wel met mijzelf te doen, zeg. Ik probeerde nog de bio resonantie behandeling, accupunctuur, organische natuurbehandelingen, geurtherapie en hypnose. Tevergeefs. En toen was daar de pleister. Niet een pleister voor een wondje of zo, maar een pleister tjokvol met nicotine. Ik snapte er eerst niets van maar later begreep ik dat de nicotine dan zo door je huid naar je hersens wordt getransporteerd. En je hoeft de pleister niet eens op je hoofd te plakken. Geeft niet waar je hem plakt, het komt er wel. En dat werkte. Geen ontwenningsverschijnselen, het ei van Columbus. Het is een hele kuur van allerlei soorten pleisters, maar na een maand of zo, hoef je de pleisters niet meer en ben je er vanaf, ook van het roken. Ik was verbijsterd, maar wel heel blij. Ik heb daarna nooit meer gerookt. Nu was het destijds zo, dat ik nog wel wat andere eigenaardigheden had. Zo dronk ik nog wel eens met de kerst een glaasje cognac. En op niet-kerstdagen een glaasje wijn bij de lunch. En voor het avondeten een biertje met een jenever er bij. Whisky en Rum vond ik ook lekker. Na het avondeten dronk ik eigenlijk uitsluitend Berenburg. Dat beviel goed en er zitten gezonde kruiden in en het mooie is dat je er gewoon vijf, zes glaasjes van kan drinken zonder echt onderuit te gaan. Alleen op onze trouwdag dronk ik helemaal niet, dan wilde ik wel zo fit mogelijk zijn. Toen mijn familie zei dat ik teveel dronk, trok ik mij daar niet zoveel van aan, ook niet toen mijn vrouw het zei en ook niet toen mijn kinderen het zeiden. Dat veranderde echter toen ik eens een keer een scan kreeg van mijn lichaam en de dokter bezorgd riep dat hij mijn lever niet meer kon vinden op de scan. Daar schrok ik toch wel een beetje van. Achteraf viel het allemaal nog wel mee, maar mijn lever was wel aardig verschrompeld en had zich verstopt achter een van mijn nieren. De dokter adviseerde mij enige matiging met alcohol en daar gaf ik hem gelijk in. Maar dat kan ik helemaal niet. Ik kan niet matigen. Het is bij mij alles of niets, ik rook of ik rook niet en ik drink niet of ik drink veel. Dus besloot ik te stoppen met drinken. Maar hoe dan? Gewoon niet meer doen? Ja, ja, dat is makkelijk gezegd. En mijn vrouw vond daar ook wat van. En toen bedacht ik mij de pleisters, dat was de oplossing. Ik haalde een paar doosjes bij de apotheek en begon te plakken. Dat werkt anders dan bij nicotinepleisters. Hier zit echt geen alcohol in, maar wel stofjes die de ontwenningsverschijnselen doen verminderen. Cold Turkey ging ik om en het werkte. Sindsdien ben ik helemaal van de drank en helemaal aan de pleisters. Ik ben, volgens mijn vrouw, lichtelijk Bourgondisch aangelegd als het om eten gaat en ik mag graag speklappen bij mijn ontbijteitje eten, als lunch een Kapsalon met extra knoflooksaus en als diner een dubbele quarterpounder of twee. En als tussendoortje een patatje of een braadworst. Kortom, dit liet zich na 30 jaar wel aanzien en ik moest op dieet vond mijn huisarts. En mijn vrouw tetterde wel mee..! Ik begon niet eens meer aan dieetboeken of dieetpillen, maar rende rechtstreeks naar de apotheek voor….. natuurlijk: dieetpleisters. En ook dat werkte, en goed ook. De kilo’s vlogen er af en ik was allang op mijn streefgewicht, toen de kilo’s nog steeds verdwenen en ik snel moest stoppen met de pleisters, voor het te ver ging. Ik hoefde nog net geen anorexiapleisters. Had mijn vrouw daar weer commentaar op. En nu een jaar later zit ik onder de pleisters. Ik heb namelijk nog wel meer dingen waar ik vanaf wil. Ik heb een pleister tegen hoogtevrees, een pleister tegen claustrofobie, maar ook pleisters voor bacteriofobie, watervrees en leukofobie. Die laatste is trouwens veel minder leuk dan het er uit ziet, want dan heb je namelijk angst voor de kleur wit, dat mijn vrouw trouwens onzin vindt. Mijn vrouw heeft nogal commentaar op de kosten van al die pleisters. Maar dan zeg ik altijd dat ze blij moet zijn dat het geld dat zij verdient met kantoren schoonmaken s'avonds, zo goed wordt besteed.  Bovendien scheelt het veel geld dat ik nu pleisters draag tegen het gokken. Ik kocht nog wel eens een staatslot, deed een beetje aan wedden op paarden, honden en hanen en ik trek wel eens aan de handel. Ook roulette, poker en Blackjack doe ik niet meer door de pleisters, dus wat zeurt ze nou? Mijn linkerbeen zit voor mijn fobieën inmiddels helemaal vol met pleisters en ik begin aan mijn andere been. Ruimte zat zou je zeggen, maar ik heb nogal wat angsten en fobieën dus ook dat been is snel vol. Maar nu durf ik dan ook weer over pleinen te lopen, uit een diep bord te eten en in een vliegtuig te stappen. Voor mijn angsten voor dieren en insecten heb ik wel mijn hele buik vol moeten plakken met pleisters. Vooral om de angst voor grote honden weg te halen heb je grote pleisters nodig. Je zou denken dat je dan voor spinnen kleine pleisters voldoende zijn, maar dat is niet zo, ook kanjers. Samen met pleisters tegen angsten voor kippen, slangen, bijen, horzels en oesters was het compleet vol. Omdat ik lichtelijk bijgelovig ben, heb ik mijn rug aan moeten spreken als landingsplaats voor pleisters tegen bijgeloof. Mijn vrouw vindt dat maar niks en zegt dat dan ook steeds. In eerste instantie dacht ik dat het wel mee viel met het aantal. Zwarte katten die je pad kruizen en vrijdag de dertiende en dan ben je er wel zo’n beetje. Maar dat viel tegen. Ik heb nu op mijn rug pleisters tegen de gevolgen van spiegels breken en slapen op de dertiende verdieping van een hotel. Ook een pleister zodat ik niet meer de hele dag alles op hout loop af te kloppen en de hele dag op zoek ben naar klavertjes vier, hoefijzers en lieveheersbeestjes. De laatste stukjes lichaam zijn mijn armen en die gebruik ik om pleisters te plakken tegen mijn allergieën. Ik nogal last van hooikoorts en kan niet tegen huisstof. Vanwege dat laatste moet mijn vrouw elke dag drie keer stofzuigen. Daar vind ze ook wat van. En dan nog mijn voedselallergieën. Daar heb ik er nogal wat van en daar heb ik allemaal pleisters voor. Op mijn rechterarm. Dus kan ik weer alles eten. Ik eet weer lekkernijen die propvol met gluten zitten en zakken vol noten en pinda’s, drink liters rauwe koemelk en eet bakken vol soja en schelpdieren.        
       
Dus eigenlijk ben ik een heel tevreden mens. Ik kan niet naar het strand of de sauna, maar dat zijn dan ook mijn enige beperkingen. Voor de rest kan ik alles doen. Er is een allergie die ik nog niet heb aangepakt: contactallergie. Ja, dat bestaat echt en in mijn geval gaat het dan over mijn vrouw. Ik ben namelijk allergisch voor dat gekakel van haar over mijn pleisters. Ik moet naar de drogist voor een pleister hiervoor.  Maar dat kan een gewone pleister zijn, voor op haar mond.
      
NB ik krijg nog wel eens de vraag van mensen of ik ook toevallig niet verslaafd ben aan drugs. Ik snap niet hoe ze daarbij komen, maar goed. Nou, op een paar onschuldige paddo's, poppers, wat XTC, MDMA, crack en ketamine na, gebruik ik dat niet. Ik heb voor de zekerheid wel wat pleisters geplakt voor het hele pallet aan drugs dat er bestaat. Je weet maar nooit...

© Ghans Dorrebrein

woensdag 7 juni 2017

Het feest der verrotting


Je houdt van eten. Of je nu wilt of niet, dat is nu eenmaal in elk mens ingebakken.
En je vindt het nog lekker ook. Dat heeft de natuur zo uitgevonden en komt uit de tijd dat we nog niet na konden denken. Toen moest er toch een trigger zijn om je te laten eten: dus geestelijk belonen met dopamine. Nu we inmiddels kunnen nadenken, hebben we nog steeds dat beloningssysteem in onze hersenen zitten en omdat we er ook gemakkelijk aan kunnen komen eten we er lustig op los.
En we hebben er nog iets aan vastgeknoopt: gezelligheid. We eten bij voorkeur samen. Thuis, in de bedrijfskantine of in een restaurant, we eten vrijwel nooit alleen. We zoeken elkaar op en gaan bij elkaar zitten om samen te verrotten.
En dat vind ik raar.
We gaan tegenover elkaar zitten, heel dicht bij elkaar met daartussen een tafel met een bord en daar verorberen we dan de meest afschuwelijke dierenlijken op een walgelijk onsmakelijke manier.
Je hebt daarvoor speciaal een gat in je hoofd die je open en dicht kunt doen en zodra je dat gat opent stop je er een stukje beestenlijk in en dan begint het feest van verrotting.
Je zit heel dicht tegenover elkaar en je ziet de snijapparatuur in dat gat, je ziet de doorzichtige drab in dat gat, datgene dat we speeksel noemen en gelukkig gaat het gat weer dicht bij de meeste mensen wanneer de eerste fase van de verrotting start: de vermaling. Maar je ziet wel de beweging.
Wat is dat eigenlijk, eten?
Een onsmakelijk geheel van ooit levend geweest spul, dat nu dood is (een paar Japanners daargelaten) en dat we moeten laten verrotten om er wat uit te halen dat wat je nodig hebt om je lichaam van energie en andere noodzaken te voorzien.
Dus eerst moet je iets dood laten gaan. Als het tenminste een dier betreft zoals een koe, een varken of een kip. Groente en fruit kun je gewoon levend eten en graan en tarwe is hartstikke dood gebakken als het tot brood is omgevormd.
Dood of levend, we hebben er voordat het lichaam betreedt er al van alles aan gedaan om het eetbaar te maken (= klaarmaken voor verrotting). En eetbaar is in dit geval het eten een vorm geven dat we kunnen verwerken, maar ook en vooral om het smakelijk te maken. Zodat je smaakpapillen kirrend van genot doorgeven aan je hersenen dat ze wat dopamine moeten aanmaken. En dat is fijn voor een mens.

Dat verrotten begint al in dat eerder besproken gat: de mond. Daar hebben we wat gereedschappen voor nodig. Snijapparatuur, tanden en kiezen om het in de juiste kleine vorm te krijgen en klieren om speeksel aan te maken. Dat speeksel loopt voorop in het verrottingsproces.
En dat terwijl je dicht bij elkaar naar elkaar zit te kijken. Zo vies, dat verzin je niet.
De attributen die direct betrokken zijn bij de verrotting zijn – in die volgorde - de mond, de slokdarm, de maag, de dunne darm, de dikke darm en de endeldarm. Ten slotte de uitgang, de anus. En natuurlijk iets om er in te stoppen en we nemen een dooie kip in stukjes en warm gemaakt.
Het stukje kadaver wordt dus fijngemalen en vermengd met speeksel. In het speeksel zit een enzym dat alvast de koolhydraten afbreekt. De afbraak van koolhydraten begint dus al in je mond.
Na verloop van tijd heb je het stukje lijk voldoende fijngemalen en slik je het door, naar de slokdarm. Die gaat hevig bewegen om het spul richting maag te krijgen, maar daar zie je niets van, dat gebeurt allemaal binnenboord. Met een klepje dat open en dicht gaat plonst het stukje dode dier in een zak met zoutzuur: de maag. En hier gaat het verrotten pas echt goed beginnen, alle remmen los. Helse sappen slopen alles tot een vieze groene brei. En hop, via weer een klepje gaat het voort naar de dunne darm. Hier nog wat kwalijk riekende sappen van de alvleesklier en galblaas er bij om het nog erger te maken en de verrotting gaat verder en verder.
En dat gebeurt allemaal in dat restaurant…
We zijn er nog niet. Er zijn intussen veel voedingsstoffen aan deze blubber onttrokken en er is niet veel meer over van het diertje. Je kunt met recht zeggen dat het een stoffelijk overschot is. Dat wat er nog wel over is kan het lichaam niet gebruiken en wordt afgevoerd. Hup de dikke darm in. Nu ziet het er nog uit als kikkerdrilachtige haaienvinnensoep, maar de dikke darm haalt het meeste vocht uit die drek en plempt het restant in de endeldarm. Daar kan aardig wat in, maar vol is vol en dan gaan de alarmbellen rinkelen in de hersenen. Dat spul moet je kwijt. Daarvoor heb je op een hele rare plaats, een soort donut die open en dicht kan. Zie het maar als een touwtje waar vanuit je hersenen aan wordt getrokken, dan gaat ie open en komt alles er uit. Die smurrie stinkt als de ziekte.
Het gaat ook niet anders want je zit op die donut, maar het valt me nog mee dat we die laatste stap niet in het restaurant doen. Nee, dan gaan we dat ineens in alle eenzaamheid en stilte in een heel klein hokje doen op een soort stoel met een gat erin, anders kun je de donut niet openzetten.
Al met al begrijp ik het niet en vind ik het raar, dat we van zo’n vieze aangelegenheid als verrotting een soort feestje maken. Walgelijk.
Ik weet zeker dat de eerstvolgende keer dat je in een restaurant zit, je aan dit verhaaltje moet denken.
En als je er veel aan denkt, ga je in ieder geval afvalluuh.


De groeten van Ghans




zondag 4 juni 2017

Zinloos geweld

We hebben allemaal wel eens wat. Gedoe, ruzie, pech, gedonder of wat dan ook. De ene dag is het erg en de volgende dag is het nog erger terwijl het de dag daarop verschrikkelijk is.
De oplossing is het bereiden en nuttigen van een depri-maaltijd.
En... je valt er reuze mee af.

Recept voor een depri-maaltijd.

Benodigdheden:
  • Een bosje kreupelhout
  • 50 gram pitten van de pijnboom
  • Zaadjes van de treurwilg ca 150 gram
  • Naalden van de venijnboom
  • Een trosje zuurbes
  • 250 gram grauwe erwten
  • 3 niet al te grote stekelbessen
  • Mespuntje pesto
  • Kruin van een Judasboom
  • Wat nachtschade
  • 20 gram stekelnootjes
  • 150 ml azijn


Begin de dag ervoor met de grauwe erwten in water te zetten om te wellen.
Plet de pitten van de pijnboom in een kom en meng daar het gezeefde sap van de zuurbes doorheen.
Kook nu eerst de stekelbessen in. Fijnmaken en in een pan laten koken tot er een stroperig papje ontstaat. Laat dit afkoelen.
Neem een flinke lepel nachtschade en zet dit gedurende 2 minuten op 600 Watt in de magnetron, nadat je het lampje van de magnetron hebt verwijderd. Dit komt de nachtschade ten goede.
Nu het papje van de stekelbessen en de nachtschade in de blender doen en daar de naalden van de venijnboom en de stekelnootjes en pesto er bij. Zo’n drie minuten blenderen.

Nu net zolang azijn toevoegen, onder stevig doorroeren, tot de juiste zuurgraad is bereikt.
Vergeet nu niet de grauwe erwten toe te voegen, anders zijn ze zinloos geweld.
Goed roeren tot je een homogene massa hebt en dan in een pan aan de kook brengen.
Drie minuten koken en drie minuten laten nagaren zonder vlam, met het deksel op de pan.
Strooi de zaadjes van de treurwilg als laatste over het gerecht.

Nu is de maaltijd gereed en als je dit eet, is het andere allemaal niet meer zo erg.

Ghans Dorrebrein


NB1 Het bosje kreupelhout is niet om te eten maar als versiering naast het bord (links).
NB2 Voor de variatie kun je als voorafje een portie Ghanselever serveren. Ga uit van 50 gram per persoon en doe er wat warm stokbrood bij.
NB3 Serveer hierbij de mooie stevige rode Dorrewijn. Deze heeft een vierkante afdronk en past uitstekend en prikkelend bij dit gerecht.

Volproppen

Ik laat de hond uit en zie mijn buurman staan, bij zijn auto. Natuurlijk weer net terug uit de wasstraat en nu de laatste vlekjes aan het wegpoetsen. “Hoi Buur, hij staat er weer glimmend bij”. De buurman glimt ook, van trots. “Ja verzorging is alles, dan hou je hem goed en mooi”. Hij opent de motorklep en laat triomfantelijk de binnenkant zien. Geen spatje, alles even netjes en schoon. Met plastic handschoenen aan en een doekje er bij haalt hij voorzichtig de peilstok uit de motor en loopt er mee naar de openstaande garage. Ik loop maar eens mee om te kijken. Voorzichtig legt hij een druppel olie op een glasplaatje en steekt er een strookje van het een of ander in. Dat kleurt langzaam blauw en ik roep lachend: “ja hoor, zwanger” De buurman vindt dit niet leuk. Ik wel. “Dit is een teststripje Buur, daarmee kun je zien of de olie nog goed is. Ik heb de hoogste kwaliteit olie en dat is het behoud van je motor”. De buurman pakt nog een kleine maatbeker, nadat hij die eerste goed heeft schoongemaakt en meet 10 cc olie af. “Dat moet er nog bij. De juiste kwaliteit, maar ook de juiste hoeveelheid is belangrijk, ja, verzorging is alles”. Ik zie niks aan die olie, gewoon zwart en ik wil zeggen, “je bent gek”. Maar mensen die mijn buurman kennen, snappen dat je dat niet zomaar zegt tegen iemand van zijn postuur. Hij is ongeveer twee meter hoog en zijn buik heeft denk ik dezelfde omvang. En dan al die tatoeages en de piercing in zijn lip. Hij ziet er sterk en gevaarlijk uit. Dus zwijg ik stil….. Buurman doet nog hetzelfde kunstje met de remvloeistof, de koelvloeistof en zelfs de ruitensproeiervloeistof wordt getest. “Wil je je spul heel houden en goed laten werken, dan moet je de juiste spullen gebruiken en geen verkeerde dingen er in stoppen. Ja, verzorging is alles” laat hij nog maar eens weten. Mijn aandacht is nogal verslapt, maar dat probeer ik niet te laten merken. De hond is alweer naar huis en ik sta maar een beetje naar zijn auto te staren. Buurman is wel in zijn nopjes met mijn aandacht en begint mij uitgebreid uit de doeken te doen hoe het zit met additieven. Blijkt dat je spul bij je benzine kunt gooien waardoor de motor net even weer beter en mooier en schoner loopt. Nou dat weet ik dan ook weer. “Ja, verzorging is alles” komt er maar weer eens uit. “Als je de binnenkant goed verzorgt blijft alles mooi werken” Wil je wat drinken? Vraagt de buurman. Ik heb eigenlijk wel genoeg van zijn gebabbel over auto’s maar loop met hem mee zijn huis door, naar de achtertuin. Daar staat zijn oudste zoon Gerrit aan de barbecue en de lucht van braadworst en speklappen komt mij tegemoet. Buurman schenkt zich een biertje in voor de dorst en een whisky voor de smaak, zo zegt hij. Ik krijg ook een biertje en probeer het onderwerp auto op de achtergrond te krijgen. Dat valt niet mee. Hij draait een zware shag en terwijl hij een enorme braadworst, volledig onherkenbaar gemaakt met mayonaise, naar binnen schuift hoor ik dat er ook additieven zijn voor motorolie en dat je daar ik weet niet hoeveel soorten in hebt. Buurman maakt daar een hele studie van. Met het sigaretje in zijn mondhoek schenkt hij zijn derde whisky in en pakt zijn tweede braadworst. Ik zit er op te wachten en het komt ook: “Ja, goede verzorging van de binnenkant is alles” Ik kan natuurlijk niet meteen weglopen en blijf nog even plakken. Ik neem een stukje kip van de barbecue en drink mijn bier uit. ”Nog eentje?” vraagt de buurman. “Nee, dank je, ik ga mijn hond zoeken”. “Die is thuis hoor, ik zie hem in jouw tuin”. Hij gaat over op de speklappen. Beetje zwart, zoiets als de motorolie, maar dat stoort hem kennelijk niet.
Mijn lieve vrouw heeft me wel gezien in de tuin van de buurman en gaat me zo wel redden, denk ik. We moeten vast eten of boodschappen doen of de kinderen naar zwemles brengen. Ze bedenkt wel iets en ik wacht daar maar op. Na drie speklappen en een verhandeling over motormanagement neemt hij een nieuw blikje bier. “Echt niet?” vraag hij mij met het blikje in mijn richting wijzend. Maar hij wacht niet op antwoord. Ik probeer door hem heen te kijken. Ik zie zwarte longen, ook weer net zo zwart als die motorolie. Een stuiterende lever en bloedvaten die direct het vet van de braadworst en speklappen absorberen. Buurman merkt het niet en komt handen tekort voor shag, bier, whisky en braadworst.


Mijn vrouw roept mij helemaal niet voor het eten of zo en na een poosje neem ik een besluit: “Ik ga maar weer eens” zeg ik zo resoluut mogelijk. “Bedankt voor je biertje en ik zal het onthouden: Goede verzorging van de binnenkant is alles. Gegroet allemaal, fijne avond.”
Mijn vrouw zit gniffelend op de bank ”Was het gezellig?” “Ik moet je wat vertellen” zeg ik “over de binnenkant van jouw auto” “Oké” zegt mijn vrouw, staat op, gaat naar de keuken en laat mij alleen op de bank. “Mmh, zo moet dat dus” denk ik.














       
        
        ©Ghans Dorrebrein